Pof. Pofpof. Pofpofpof….pof…pof…
Ik schrik wakker op de vroege zondagochtend. Geweerschoten. Het lukt mijn slaperige hoofd niet om mijn gedachten te ordenen. ‘Shit, toch oorlog’ en ‘had ik gister maar meer boodschappen gehaald’ schiet door mijn hoofd.
Heel in de verte blijft het dof ploffen. Ik denk aan de man die ons huis bouwde. Hij vertelde ooit met een niet al te vrolijke grijns dat dof geplof in zijn Siciliaanse dorp niks te maken had met schieten op konijnen.
Konijnen.
Natuurlijk.
Het is september.
De jagers gaan weer los.
Ik kruip dieper onder de dekens om verder te slapen. De kerkklok slaat 7 uur. ‘Ik moet binnenkort de felgekleurde jasjes zoeken’ is het laatste wat ik denk voordat ik weer wegzak.
Sprookjes en ‘echte jagers’
Voordat we hier kwamen wonen, waren jagers en de jacht een ver-van-mijn-bed-show. Iets uit sprookjes en lang vervlogen tijden. In ieder geval niet iets van nu. Die eerste keer dat ik een troep jagers in het wild zag was dan ook een bijzondere ervaring. Allemaal strak in jagerspak met groene pet. Hun jachtgeweren nonchalant over de schouder. En omringd door een roedel snuffelende honden. Wat me het meest verbijsterde was de plek waar we elkaar tegenkwamen. Niet in een bos of langs de rand van een grasland waar je ze zou verwachten. Het was in de olijfboomgaard bij het huis van vrienden. Zwijnen zijn namelijk gek op olijven.
‘Niet in mijn achtertuin’
Onze doorgaans toch zeer gastvrije vriend kon dit onaangekondigde bezoek duidelijk niet waarderen. Met ingehouden woede en ogen die vuur schoten verzocht hij de mannen dringend zijn privé-terrein te verlaten. En niet te vergeten dat wij er waren. En dat er kinderen rondliepen die verstoppertje speelden. Dat eerste klonk best dreigend en ik vroeg me af wat hij dacht te doen tegen gewapende mannen. Die tweede opmerking kon ik niet plaatsen.
‘Dat ze maar ergens anders zogenaamd van de natuur gaan genieten en hun stoere mannendingen doen. Geen gedonder in mijn achtertuin’, mompelde vriend terwijl hij naar binnenliep.
En vlak daarna weer naar buiten kwam met felgekleurde jassen, mutsen en sjaals. ‘Levensredders’ noemde hij de kledingstukken en verplichtte ons de rest van de dag als een bont gekleurd gezelschap hard pratend en vrolijk zingend olijven te plukken. Niet lang daarna geholpen door de kinderen; verstoppertje spelen in een knalrood jackje met een gele muts op is nou eenmaal niet het summum.
Veel kleur en lawaai
Het lijkt een beetje overdreven misschien, maar onze vriend had wel gelijk. Het afgeschoten wild niet meegeteld vallen er jaarlijks tientallen doden tijdens de jacht. Geweren die per ongeluk afgaan, de niet meer zo scherpe blik na het zoveelste slokje uit de zakfles.
De kans bestaat dat je als wandelaar, paddestoelenzoeker, olijvenplukker en zelfs collega-jager voor een everzwijn wordt aangezien. Spelende kinderen kunnen trouwens verdacht veel lijken op een fazant, zo verscholen in het struikgewas. Zorgen dat je opvalt verkleint die kans op een inschattingsfoutje. Die vrolijk gekleurde uitdossing, het verhalen vertellen en het zingen vergroten tegelijkertijd de lol. De doffe knallen uit de jachtgeweren verdwijnen dan vanzelf naar de achtergrond
Zoek, zoek, zoek….
Onze vriend is er helaas niet meer. Zijn olijvenboomgaard wel. En natuurlijk ook de felgekleurde bescherming die hij ons meegaf. De enige vraag is waar ik die bewaard heb. Gelukkig heb ik nog even om de kasten uit te spitten. Eind oktober, begin november harken wij, zingend en pratend en denkend aan hem, de nieuwe oogst uit de bomen.
